-
1 finger
n. vinger; (computers - internet) een opdracht dat het mogelijk maakt het e-mail adres van iemand te vinden--------v. aanraken; stelen; bespelen; "vingeren" (in muziek)finger1[ finggə] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 vinger♦voorbeelden:1 index/middle/ring/little finger • wijsvinger/middelvinger/ringvinger/pinkbe all fingers and thumbs • twee erhanden hebben, erg onhandig zijnburn one's fingers, get one's fingers 〈 Brits-Engels〉 burnt/ 〈 Amerikaans-Engels〉 burned • zijn/zich de vingers branden〈Brits-Engels; informeel〉 get/pull/take your finger out! • laat je handen eens wapperen!〈Amerikaans-Engels; slang〉 give someone the finger • de middelvinger opsteken naar iemand 〈 met de betekenis dat de ander dood kan vallen〉〈 informeel〉 not be able to put/lay one's finger on something • iets niet kunnen plaatsen/kunnen begrijpen/precies kunnen aangevennever/not lay a finger on • met geen vinger aanrakennot lift/move/raise/stir a finger • geen vinger uitstekenpoint the finger at someone • iemand beschuldigen〈 informeel〉 twist/wind someone round one's (little) finger • iemand om zijn/haar vinger winden→ green green/————————finger2〈 werkwoord〉1 betasten ⇒ (met de vingers) aanraken, (be)vingeren♦voorbeelden:1 he was fingering a piece of string • hij zat te spelen/friemelen met een stukje touw -
2 fink
n. maffer, onderkruiper, stakingsbreker; verklikker, verer, lokvogel, spion; detective, speurneus; klier, klootzak; lokkertje, reclameartikel; wevervogel--------v. doorslaan, onder druk toegeven; iem. veren, verklikken, erbij lappenfink1[ fingk] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————fink2〈 werkwoord〉 〈Amerikaans-Engels; slang〉♦voorbeelden:1 fink on someone • iemand veren/verklikken -
3 shit
interj. stront! (uitdruk van walging, i.h. Nederlands "bah!", spreektaal)--------n. poep; stront; uitwerpsel; gezeur, gezwam, domme praat--------v. poepen, drukkenshit1♦voorbeelden:1 you shit! • klootzak!1 stront ⇒ kak, poep♦voorbeelden:beat the shit out of someone • iemand een pak op zijn sodemieter gevennot give a shit • er schijt aan hebben1 gezeik ⇒ gelul, onzin2 hasj→ tough tough/IV 〈meervoud; the〉1 schijterij ⇒ ‘dunne’, diarree————————shit2♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 schijten op/in♦voorbeelden:————————shit3〈 tussenwerpsel〉 〈 vulgair〉 -
4 fink on someone
fink on someoneiemand veren/verklikken -
5 put the finger on someone
-
6 shit on someone
shit on someone -
7 feather
n. veer, pluim--------v. met veren versieren, met veren bedekkenfeather1[ feðə] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:¶ a feather in one's cap • iets om trots op te zijn, een eerruffle someone's feathers • iemand tegen de haren instrijken————————feather2〈 werkwoord〉1 met veren bekleden ⇒ van veren voorzien, bevederen♦voorbeelden: -
8 cormorant
n. aalscholver, gulzige zeevogel met zwarte veren; (Slang) hebzuchtig iemand; iemand die gulzig eet[ ko:mrənt] -
9 stuffing
n. mengsel van gekruide ingrediënten om vlees en groente te kruiden (gemaakt van broodkruimels of rijst met specerijen, groente en kruiden); veren of stof gebruikt als vulling voor kussens; het laden van goederen in een container (Slang)[ stuffing]♦voorbeelden:¶ knock/take the stuffing out of someone • iemand tot moes slaan, iemand uitschakelen -
10 blood
n. bloed; vijandschap, haat--------v. aderlatenblood1[ blud] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 bloed2 temperament ⇒ aard, hartstocht3 bloedverwantschap ⇒ afstamming, afkomst♦voorbeelden:have blood on one's hands • bloed aan zijn handen hebben klevenin cold blood • in koelen bloedeinfuse new blood into a firm • een firma nieuw leven inblazenget someone's blood up • iemand razend makenit makes your blood boil • het maakt je razendlet blood • aderlatenneedless shedding of blood • nodeloos bloedvergietenbe out for someone's blood • iemands bloed willen zienof the blood (royal) • van adellijken/koninklijken bloede/huizebring in fresh blood • vreemd/vers bloed inbrengenbe/run in one's blood • in het bloed zitten¶ taste blood • succes proeven/ruiken————————blood2〈 werkwoord〉1 de vuurdoop laten ondergaan ⇒ laten kennismaken met, inwijden -
11 fledgeling
n. jonge vogel die net veren heeft gekregen; onervaren jong iemand; nieuwkomer, beginneling, nieuweling; deelnemer (in activiteit)→ fledgling fledgling/ -
12 spring
adj. lenteachtig, van de lente; veerkrachtig--------n. lente; bron; veer; oorsprong; sprong; huppel; veerkrachtigheid--------v. springen; ontstaan uit; uit de grond schieten; schietenspring1[ spring]3 sprong♦voorbeelden:1 hot springs • geisers, warme springbronnen♦voorbeelden:in (the) spring • in het voorjaar————————spring24 openspringen ⇒ barsten, splijten♦voorbeelden:the first thing that springs to one's mind • het eerste wat je te binnen schietspring to one's feet • opspringenspring from/out of • voortkomen/ontstaan uitII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
13 tar and feather someone
-
14 tar
n. teer; pikbroek, matroos--------v. terentar1[ ta:] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 teer————————tar2〈werkwoord; tarred〉♦voorbeelden:
См. также в других словарях:
Geld — 1. Ach, nun fällt mi all mîn klên Geld bî. (Brandenburg.) Ein Ausruf, der häufig erfolgt, wenn jemand durch irgendeinen Umstand an etwas erinnert wird, was er hätte thun sollen, aber bisher zu thun vergessen hat. 2. All wîr1 Geld, dat et Wîf nig… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Gott — 1. Ach du grosser Gott, was lässt du für kleine Kartoffeln wachsen! – Frischbier2, 1334. 2. Ach Gott, ach Gott, seggt Leidig s Lott, all Jahr e Kind on kein Mann! (Insterburg.) – Frischbier2, 1335. 3. Ach, du lieber Gott, gib unserm Herrn ein n… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon